Obdam (1881)(1889-1898)


De Obdam was een passagiersschip dat in 1881 in gebruik werd genomen en van 1889 tot 1898 door de Nederlandse rederij Holland-Amerika Lijn werd gebruikt als een transatlantische lijnvaart op de Noord-Atlantische Oceaan, die passagiers, vracht en post vervoerde van Rotterdam naar New York. In de 37 jaar van haar dienst had het schip zes verschillende namen en voer het onder verschillende nationale vlaggen voor minstens een half dozijn verschillende eigenaren totdat het op 30 augustus 1918 voor de kust van St. Ives in Bristol door een Duitse onderzeeër tot zinken werd gebracht. Kanaal.

De latere Obdam werd gebouwd door Harland & Wolff in Belfast, Noord-Ierland, en werd gelanceerd op 4 november 1880. Op 15 januari 1881 werd het stoomschip van 3.558 brt overgedragen aan de eigenaren onder de naam British Queen (I). De British Queen was een 128,10 meter lang en 11,82 meter breed, van ijzer gebouwd passagiers- en vrachtschip met drie dekken, vier masten en de tuigage van een schoenerbark. De viercilinder compound stoommachine dreef een enkele schroef aan en kon zorgen voor een gemiddelde kruissnelheid van 10 knopen en een maximum snelheid van 12 knopen. Het motorvermogen was 1200 PSI. De passagiersvertrekken boden plaats aan 112 eerste klasse, 72 tweede klasse en 430 derde klasse passagiers. De kolenbunkers van het schip konden 1210 ton kolen opslaan.

Het schip was eigendom van de British Shipowners Company, in 1864 in Liverpool opgericht door de zakenman en reder James Beazley (1819-1891). Deze rederij was ongebruikelijk voor die tijd omdat ze haar schepen regelmatig voor langere tijd charterde aan andere rederijen zoals Anchor Line, American Line, Cunard, New Zealand Shipping of Shaw, Savill & Albion.

De British Queen had drie zusterschepen: de British Empire (I) (3.607 brt, 1878), de British Crown (I) (3.607 brt, 1879) en de British King (II) (3.559 brt, 1881). Deze drie schepen gingen later ook naar de Holland-Amerika Lijn en kregen de namen Rotterdam (II), Amsterdam (II) en Werkendam.

Op 31 januari 1881 zeilde de British Queen van Liverpool naar Philadelphia op haar eerste reis met American Line. Ze bleef op deze route voor de komende twee jaar. Vanaf 22 maart 1883 voerde ze vier overtochten uit van Londen naar Nieuw-Zeeland voor de Shaw, Savill & Albion Steamship Company. Tussen 28 mei en 29 oktober 1885 vonden drie Atlantische overtochten plaats tussen Londen en New York voor de Anchor Line, gevolgd door vier reizen op de route Londen-Halifax-Boston voor dezelfde rederij tussen december 1885 en juni 1886. In de In de eerste helft van 1887 exploiteerde de British Queen de Inman Line tussen Liverpool en New York en vervolgens tot november 1888 de Furness Line tussen Londen en Boston.

In januari 1889 werd het bedrijf verkocht aan de Nederlandse Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij N.V. (NASM), beter bekend als Holland-America Line (HAL), die in die periode ook andere oudere schepen kocht en hernoemde van de British Shipowners Company en de White Star Line. De British Queen heette Obdam en kreeg plaats voor 80 passagiers in de eerste, 60 in de tweede en 800 in de derde klasse. Na voltooiing van de verbouwing vertrok de Obdam op 23 maart 1889 uit Rotterdam voor haar eerste overtocht voor de HAL naar New York.

In 1890 werd het schip voorzien van elektrische verlichting en in 1896 werd de oude samengestelde stoommachine ingeruild voor nieuwe triple expansie stoommachines. Dit verhoogde de maximale snelheid van het schip tot 15 knopen. Daarnaast werd het promenadedek uitgebreid.

Op 4 maart 1893 liep de Obdam bij plotseling wisselend weer aan de grond op de zandbank Roamer Shoals in de Hudson River. Hetzelfde gebeurde op dezelfde dag met minstens drie andere schepen, waaronder de Franse oceanliner CGT La Gascogne. Tijdens een andere oversteek in oktober 1895 brak de as van het schip, zodat de Obdam de reis naar New York moest staken en door Pennland van de Red Star Line naar Halifax moest worden gesleept. Op 9 juni 1898 begon de laatste overtocht van Rotterdam naar New York.

Op 24 juni 1898 werd de Obdam, samen met zeven schepen van de Atlantic Transport Line, gekocht door de Amerikaanse regering vanwege haar interesse om haar te gebruiken als troepentransport in de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898. Als USS Obdam (Troop Transport No. 30) kon ze 50 officieren, 1300 soldaten en 100 paarden vervoeren. In februari 1899 ontving het schip de nieuwe naam McPherson. Het bleef in totaal zes jaar in dienst bij het Amerikaanse leger.

In 1905 kocht de in New York gevestigde Frank Zotti Steamship Company, opgericht door de Kroatisch-Amerikaanse scheepsagent en bankier Frank Zotti (1872-1947), het schip en noemde het Brooklyn. Ze was het eerste schip dat door dit bedrijf werd aangekocht. Op 19 oktober 1905 begon de Brooklyn aan de eerste van vijf retourvluchten van New York via de Azoren naar Napels en Genua en terug (de laatste vond plaats in juni 1906).

In 1908 ging het nu 25 jaar oude schip naar de Luckenbach Steamship Company (Luckenbach Line), opgericht door Lewis Luckenbach in New York in 1850, en kreeg de naam Susan V. Luckenbach (II). De laatste verkoop kwam in 1914, dit keer aan de Onega Steamship Company in New York, waarvoor het schip werd gebruikt als de Onega.

Op 30 augustus 1918 werd de Onega getorpedeerd en tot zinken gebracht in het Kanaal van Bristol aan de kust van Cornwall door de Duitse onderzeeër UB 125 (Oberleutnant zur See Werner Vater) op positie ♁50° 17′ N, 5° 22′ WL. Het schip was onderweg van Bordeaux naar Swansea met een lading mijnzegels. 26 mensen kwamen om het leven als gevolg van het zinken. De Onega was het grootste schip tot zinken gebracht door UB 125.