Rotterdam (III) (1897-1906)


De Rotterdam (III) was een in 1897 in gebruik genomen passagiersschip van de Nederlandse rederij Holland-Amerika Lijn, dat werd gebruikt als transatlantische lijnvaart op de Noord-Atlantische Oceaan en vervoerde passagiers, vracht en post van Rotterdam naar New York. Het schip werd twee keer verkocht: in 1906 aan de Deense rederij DFDS (nieuwe naam C.F. Tietgen) en in 1913 aan de Russian American Line (nieuwe naam Dwinsk). De stoomboot voer sinds 1917 onder Britse vlag en werd op 18 juni 1918 door een Duitse U-boot ten noorden van Bermuda tot zinken gebracht. 23 mensen stierven.

Het stoomschip van 8.173 brt werd op 15 december 1896 op de scheepswerf Harland & Wolff in Belfast, Noord-Ierland, voor de Holland-Amerika Lijn gelegd en op 18 februari 1897 te water gelaten. Ze was het derde schip van de rederij met deze naam. De Rotterdam was een 143,3 meter lang en 16,2 meter breed, van staal gebouwd passagiers- en postschip met een schoorsteen, twee masten en twee schroeven.

Ze werd aangedreven door twee Harland & Wolff zescilinder stoommachines met drievoudige expansie die 5250 pk produceerden en een snelheid van 14 knopen. De kolen werden verbrand in drie stoomketels met twee uiteinden en twee stoomketels met in totaal 24 ovens. De passagiersverblijven zijn ontworpen voor 200 passagiers in de eerste, 150 in de tweede en 2000 in de derde klasse. Het schip had in totaal drie dekken, acht waterdichte schotten, elektrische verlichting en een dubbele bodem.

Op 29 juli 1897 werd de Rotterdam opgeleverd en op 18 augustus verliet ze Rotterdam voor haar maidentrip via Boulogne-sur-Mer naar New York. Ze bleef op deze route gedurende haar ambtstermijn met de Holland-Amerika Lijn. Op 18 februari 1906 begon haar laatste reis onder Nederlandse vlag.

Op 5 april 1906 werd de Rotterdam gekocht door de Deense rederij Det Forenede Dampskibs-Selskab (DFDS) gevestigd in Kopenhagen en omgedoopt tot C.F. Tietgen (naar een van de medeoprichters van de rederij, Carl Frederik Tietgen). AG Thomsen, die sinds 1898 bij de DFDS was, werd aangesteld als de nieuwe kapitein van het schip. Op 26 april 1906 verliet de CF Tietgen Kopenhagen voor haar eerste Atlantische oversteek via Kristiania en Kristiansand naar New York. Op 28 juni 1906 kwam ze in aanvaring met de schoener EG Hay, die zonk. Er vielen geen doden.

Op 7 juli 1910 vertrok de C.F. Tietgen voor haar eerste cruise, die haar van Kopenhagen langs de Noorse kust naar de Noordkaap bracht. Tussenstops waren Bergen en Trondheim. In juli 1913 werd het schip gecharterd aan het filmproductiebedrijf Nordisk Film A/S om als achtergrond te dienen in August Bloms Gerhart Hauptmann-film Atlantis, over een schipbreuk op de Atlantische Oceaan. Op 6 november 1913 wierp de C.F. Tietgen de trossen los op haar laatste overtocht voor de DFDS. Tijdens haar tijd bij de Deense rederij was het schip 110 keer de Atlantische Oceaan overgestoken.

Het schip werd vervolgens verkocht aan de Russian American Line, omgedoopt tot Dvinsk en vanaf 10 februari 1914 gebruikt op de route Libau-New York. Vanaf 20 september 1914 deed de Dvinsk de route van Arkhangelsk via Hammerfest naar New York.

In 1917 kwam de Dvinsk onder het beheer van de Cunard Line en bleef onder Britse vlag varen. Op 18 juni 1918 stond ze onder bevel van kapitein Henry Nelson op een oversteek van Brest (Frankrijk) naar Newport News, Virginia. Het schip voer met een snelheid van 13 knopen, zigzagde niet en bevond zich op ongeveer 400 zeemijl van Bermuda. Rond 09.20 uur werd aan bakboordzijde van korte afstand een torpedo waargenomen, waarop het schip wegdraaide. Desalniettemin raakte de torpedo ruim nr. 4 en scheurde een groot gat in de scheepswand.

Het was een torpedo van de Duitse onderzeeër U 151, die onder bevel stond van luitenant-commandant Heinrich von Nostitz und Jänckendorf op een vijandelijke reis. Kapitein Nelson liet het schip evacueren. Alle opvarenden werden ontscheept in zeven reddingsboten. U 151 kwam toen boven water en opende het vuur op de stoomboot. Een van de salvo’s raakte het magazijn, dat vervolgens ontplofte. De Dvinsk ging omstreeks 11:15 uur ten onder op positie 39.10N, 63.10W.

De onderzeeërbemanning ondervroeg de inzittenden van een van de boten, maar er werden geen gevangenen genomen. De boot van tweede officier Joseph William Coppin met 22 mensen erin verdween spoorloos en werd nooit gevonden. Bovendien viel een man uit de boot van de eerste stuurman en verdronk. De resterende zes boten werden geleidelijk overgenomen door verschillende schepen en landde in New York, Bermuda, Newport News of Nova Scotia. Twee boten werden op 21 juni opgepikt door het troepentransportschip USS Siboney. De inzittenden van de laatste boot werden op 28 juni, tien dagen na het zinken, ontdekt door de USS Rondo.

Ook de USS Von Steuben (de voormalige Duitse oceaanstomer Kronprinz Wilhelm) nam deel aan de berging van de overlevenden. Toen het schip door de U 151 werd getorpedeerd, wierp het dieptebommen op de U-boot en dreef het weg.

De Dvinsk was het grootste schip dat tot zinken werd gebracht door de U 151.