W.A. Scholten (1874-1887 )


De W.A. Scholten was een passagiersschip van de Nederlandse rederij Holland-Amerika Lijn, dat tussen 1874 en 1887 werd gebruikt als oceanliner op de Noord-Atlantische Oceaan en passagiers, vracht en post vervoerde van Rotterdam naar New York. Op 19 november 1887 zonk de stoomboot na een scheepsaanvaring in het Engelse Kanaal, waarbij 132 mensen om het leven kwamen.

Het 2.529 brt grote stoomschip W.A. Scholten werd gebouwd op de gerenommeerde scheepswerf Robert Napier & Sons in Govan, een voorstad van Glasgow en werd op 16 februari 1874 te water gelaten op de Clyde.

De W.A. Scholten en haar zusterschip, de P. Caland (2.540 brt), eveneens gebouwd door Robert Napier & Zn., werden gebouwd voor de Nederlandse rederij Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij N.V. (NASM), beter bekend als de Holland-Amerika Lijn (HAL). Deze rederij was gevestigd in Rotterdam, tevens de thuishaven van het schip. Na de eerste schepen van de Holland-Amerika Lijn, de Rotterdam (I) en de Maasdam (I) (beide 1873), waren de W.A. Scholten en de P. Caland, te water gelaten op 2 mei 1874, de eerste nieuwe aanwinsten .

Het schip werd W.A. Scholten gedoopt ter ere van de Nederlandse industrieel Willem Albert Scholten (1819-1892). De P. Caland dankt zijn naam aan de Nederlandse ingenieur Pieter Caland. De WA Scholten is door scheepsclassificatiebureau Lloyd’s Register of Shipping ingedeeld in de hoogst mogelijke categorie, 1A.

De stoomboot was 112,16 meter lang11,58 meter breed en had een maximale diepgang van 8,68 meter. Het was uitgerust met een enkele scheepsschoorsteen, een enkele propeller en drie masten met schoenertuigage. De smeedijzeren romp eindigde in een achterschip van een klipper en was verdeeld in zeven waterdichte compartimenten, elk voorzien van twee pompen. De tweecilinder samengestelde stoommachine kon 1.800 pk produceren en maakte een kruissnelheid van elf knopen mogelijk.

De passagiersverblijven zijn ontworpen voor 24 eerste klas18 tweede klas en 500 derde klas passagiers. De bemanning bestond uit 67 personen. In de kolenbunkers kon tot 557 ton kolen werden ondergebracht. De dagelijkse behoefte was 34 ton.

Op 11 april 1874 werd het voltooide schip overgedragen aan de eigenaren en op 16 mei 1874 vertrok het voor zijn eerste reis. Tien dagen later arriveerde het voor het eerst in New York. De W.A. Scholten en de P. Caland werden gebouwd voor transatlantische passagiers-, vracht- en postdiensten op de route Rotterdam-Plymouth-New York. In december 1881 redde de W.A. Scholten de bemanning van de Britse bark Frederick die uit Québec aan de Noord-Atlantische Oceaan kwam en met zijn lading hout op weg was naar Groot-Brittannië. Het zeilschip was tijdens een zware storm beschadigd en moest worden achtergelaten. De schipbreukelingen werden naar New York gebracht. Op 20 oktober 1887 bereikte het schip voor de laatste keer de haven van New York.

Op vrijdagochtend 18 november 1887 vertrok de W.A. Scholten onder bevel van de 37-jarige kapitein Jan Hendrik Willemszoon Taat uit Rotterdam voor een nieuwe Atlantische oversteek naar New York. Aan boord waren 210 passagiers en bemanningsleden. Taat was kapitein geweest van de Edam (I) (2.950 brt) toen deze op 21 september 1882 voor de kust van Sandy Hook zonk na een aanvaring met de Britse Wilson Line-stoomboot Lepanto bij de ingang van de Hudson River. Er waren twee doden.

Op de avond van 19 november stoomde de W.A. Scholten langs de zuidkust van Engeland. Op zee heerste afwisselend dichte mist, zodat slechts een klein bereik van zicht mogelijk was. Het Britse kolenvrachtschip Rosa Mary, onder het bevel van kapitein Webster, afkomstig uit Hartlepool, ging omstreeks 20.00 uur voor anker op ongeveer vier zeemijl uit Dover vanwege de mist, omdat haar kapitein de reis naar Saint- Nazaire onder deze omstandigheden. Het vrachtschip lag zeven tot acht mijl voor op het lichtschip East Goodwin.

Plotseling waren de lichten van de oceanliner door de nevel aan boord van de Rosa Mary te zien. De bemanning herkende dat het andere schip recht op hen af ​​kwam en gaf passende signalen. Ook op de W.A. Scholten waren uit het niets lichten van een ander schip te zien, maar tijd voor uitwijkmanoeuvres was er niet. Rond 23.00 uur ramde de W.A. Scholten de stuurboordzijde van het vrachtschip ter hoogte van de boeg. Een luid gekraak klonk door het schip. De W.A. Scholten voerde een metersbreed gat in de bakboordzijde van haar boeg weg, waardoor tonnen zeewater in de romp stroomden. De Passage

Ere, van wie de meesten zich na het avondeten in hun hut hadden teruggetrokken, liep in nachtkleding aan dek. Er brak grote onrust en paniek uit; er werd gemeld dat veel van de getroffenen aan het bidden waren. Het botendek was na zeer korte tijd overvol.

De reddingsboten begonnen onmiddellijk te worden neergelaten, maar het bleek dat alleen de twee aan bakboordzijde operationeel waren. Zelfs deze twee moesten tegen hoge kosten en met hulp van de passagiers met bijlen worden losgehakt. De officieren konden de stormloop naar de boten slechts met moeite voorkomen. De reddingsboten aan de overzijde konden vanwege de snel oplopende lijst niet te water worden gelaten. Pas na enige tijd, toen het schip bijna op zijn kant lag, werden vanaf de commandobrug noodraketten afgevuurd.

Kapitein Taat deed er alles aan om de bange mensen te kalmeren en de discipline te bewaren. Tientallen mensen sprongen overboord in het ijskoude Atlantische water. 20 minuten na de aanvaring kapseisde het passagiersschip en zonk met de boeg naar voren, waarbij alle mensen die nog aan dek waren in zee werden gegooid. Enige tijd daarna waren de kreten van de schipbreukelingen in alle richtingen te horen. De Rosa Mary raakte zwaar beschadigd, maar bleef drijven en werd bij het aanbreken van de dag de haven van Dover binnengeloodst. Sommige overlevende bemanningsleden van de W.A. Scholten beweerden later dat de Rosa Mary geen zijlichten had aangestoken die nuttiger zouden zijn geweest bij het identificeren van het gevaar.

De Britse stoomboot Ebro pikte 78 mensen op en bracht ze naar Dover, waar ze werden ondergebracht in de plaatselijke zeemansherberg. Velen waren bevroren en in shock. Verschillende boten verlieten Dover om op de plaats van het ongeval naar andere overlevenden te zoeken, maar alleen de doden werden geborgen. Veel van de lichamen vertoonden verminkingen of verwondingen, wat aantoont dat velen waren omgekomen door geweld in plaats van door verdrinking. 132 passagiers en bemanningsleden kwamen om bij de ramp, onder wie kapitein Taat, de hoofdofficier, de hoofdstewardess en veel vrouwen en kinderen onder de passagiers. De overlevenden meldden later dat de bemanning alleen aan zichzelf dacht en vrouwen en kinderen terugduwde. Alleen de kapitein werd geprezen om zijn gedrag. Even zag je de mastkoppen van de WA Scholten uit het water steken.

Het wrak van de WA Scholten ligt met een lichte slagzij op een diepte van 31 meter. De boeg is ofwel tijdens het zinken ofwel als gevolg van de inslag met de zeebodem afgebroken en ligt op zijn stuurboordzijde. Op sommige plaatsen vind je veel glas en serviesgoed. De overblijfselen van het schip bieden een leefgebied voor tal van zeedieren.